Configuratieprotocols 4 – DNS (2)

0
77
Dit artikel is deel 33 van 35 in het DiskIdee dossier Netwerken ontsluierd (cursus)
DossiernavigatieConfiguratieprotocols 4 – DNS (3 – BIND)Configuratieprotocols 4 – DNS (1)

NS: Name Server (naamserver)

Met NS-records geef je de eindnamen (dus niet het ip-adres!) van de gemachtigde naamservers voor het domein. Elk domein moet dus minstens twee NS-records hebben. Daarnaast kunnen domeinen onderverdeeld worden in subdomeinen die elk hun eigen NS-records hebben. Voor het SOA-voorbeeld van hierboven zou je twee NS-records toevoegen:

NS ns.datatestlab.com
NS ns2.datatestlab.com

MX: Mail Exchanger (e-mailuitwisselaar)

Wat we ook willen weten, is welk systeem de e-mails gaat afhandelen voor een bepaald domein. Als je namelijk mail stuurt naar info@datatestlab.com of naar iemand anders binnen dat domein, dan is de hamvraag hoe de mailserver heet waar die mails naartoe gestuurd moeten worden. Een MX-record vertelt dat:

MX 10 smtp.datatestlab.com

Dit vertelt de aanvrager dus dat hij e-mails kan afleveren bij de server smtp.datatestlab.com. Het zal duidelijk zijn, dat er een A-record hoort te bestaan voor deze naam. Het getal 10 is een voorkeurwaarde en bepaalt in welke volgorde mailservers zullen uitgeprobeerd worden als er servers uitgevallen zijn. Lage voorkeurwaardes zullen eerder aan beurt komen. Zo kun je dus meerdere mailservers definiëren en hen indelen volgens voorkeur. Je mag dit beschouwen als een primitieve vorm van clustering, net zoals dat het geval is bij de naamservers via de NS-records (al bepaalt de volgorde daar de voorkeur).
Leuk om te weten: bij DNS-definities mag je vaak ook een joker gebruiken. Zo kun je met *.datatestlab.com eender welk subdomein van datatestlab.com aangeven. Als je wil dat post voor eenderwie@eenderwat.datatestlab.com toch aankomt, kun je dat zo regelen:

*.datatestlab.com MX 10 smtp.datatestlab.com

1
2
3
4
Vorig artikelConfiguratieprotocols 4 – DNS (1)
Volgend artikelConfiguratieprotocols 4 – DNS (3 – BIND)