Het internet werkt met tcp/ip en dat omvat twee netwerkprotocols die samenwerken: ip (internet protocol) en tcp (transmission control protocol). Dat vormt de basis voor alles, ook voor alle protocols die daar nog bovenop draaien.
Het internet werkt met tcp/ip en dat omvat twee netwerkprotocols die samenwerken: ip (internet protocol) en tcp (transmission control protocol). Dat vormt de basis voor alles, ook voor alle protocols die daar nog bovenop draaien.
Bovenop de transportlaag met tcp draait de applicatielaag: applicaties praten met elkaar in een client-serverconfiguratie met behulp van een applicatieprotocol. In dit deel van onze netwerkcursus kaarten we het POP3-protocol aan.
Bovenop de transportlaag met tcp draait de applicatielaag: applicaties praten met elkaar in een client-/serverconfiguratie met behulp van een applicatieprotocol. Een daarvan is de opdrachtregel op afstand met TELNET of SSH.
De ip-adressen raken op. Momenteel werken we nog allemaal met IPv4, dat ip-adressen met een lengte van 32 bits gebruikt en dat kunnen er dus maximaal zo'n 4,3 miljard zijn. Er bestaat een oplossing, maar dan moeten we overstappen naar IPv6.
Vanaf dit deel bekijken we het configureren van een tcp/ip-netwerk. We beginnen met de begintoewijzing van ip-adressen en te gebruiken servers, en volgen dat uiteraard op met de applicatieprotocollen die daarvoor gebruikt worden. Ifconfig, dhcp en dns zijn hierbij de toverwoorden.